Recensie –

De vrouwelijke kunstenaars springen eruit in het Van Gogh Museum.

Aan sterke portretten is geen gebrek in het Van Gogh Museum. Maar het zijn vooral de vrouwelijke kunstenaars die durf tonen in de expositie In the Picture 

Een vrouw om niet mee te sollen, Helene Schjerfbeck. Je ziet het meteen aan haar krachtige kaaklijn. Aan haar trots opgeven kin. Het helwitte gezicht met opgewonden blosjes richt ze recht op de kijker. En toch kijkt ze je niet echt aan, haar diepgrijze ogen lijken net langs je te glijden. Krachtig, of juist kwetsbaar? Een vrouw met een visie, dat in elk geval. En dat was ze ook, de Finse kunstenares was met haar expressieve stijl haar tijd ver vooruit.

Schjerfbecks Zelfportret met zwarte achtergrond (1915) is een van de hoogtepunten op de tentoonstelling In the Picture, die nu in het Van Goghmuseum te zien is. Het is een boeiende tentoonstelling met ruim zestig kunstenaarsportretten uit de periode 1850 – 1920. Met een grote rol voor Van Goghs zelfportretten uiteraard, maar ook met andere grote namen als Paul Cézanne, Edvard Munch en Gustave Courbet.

Opvallend: er zijn veel vrouwelijke kunstenaars te zien. Naast Schjerfbeck is daar bijvoorbeeld de Amsterdamse societyschilder Thérèse Schwartze, de Franse impressionist Berthe Morisot en een indringend portret van Louise Jane Jopling, geschilderd door haar goede vriend John Everett Millais. Ze springen eruit, die vrouwelijke makers. Niet alleen omdat het een verademing is om te zien dat het kan: vrouwelijke kunstenaars op zo’n vanzelfsprekende manier een plek geven in de kunstgeschiedenis. Maar ook, en eigenlijk vooral, omdat een aantal van de portretten behoren tot de boeiendste op de tentoonstelling.

Kunstenaarsimago
De interesse in de mens achter het kunstwerk groeide sterk in de 19de eeuw en daarmee won het kunstenaarsportret aan populariteit. Kunstenaarsportretten zijn een afspiegeling van hoe de maatschappij naar kunstenaars keek. En vooral natuurlijk ook van hoe zij zichzelf graag zagen. In een zelfportret of portret van bevriende kunstenaar konden kunstenaars het beeld van zichzelf als kunstenaar manipuleren, een imagodingetje, dus. Daarmee verraden de portretten heel wat over hun visie op kunst en het kunstenaarschap. Een soort visuele geloofsbrieven zijn het, zoals Wieteke van Zeil het noemt in haar essay in de catalogus.

Zelfportret met Bernstein ketting, ca. 1905, Paula Modersohn-Becker-Stiftung. Beeld Van Gogh Museum
Verschillende versies van dat kunstenaarsimago passeren de revue. We zien de kunstenaar als vrijgevochten genie (zie de wilde haardossen van Courbet, Cezanne en Feuerbach), maar ook als societyfiguur, in nette kleding en met goed verzorgde krulsnorren. Of, zie Van Gogh en Edvard Munch: de kunstenaar als getormenteerde ziel die het leed van de wereld op zijn schouders draagt.

Bij de vrouwelijke kunstenaars wordt die zelfverbeelding extra interessant. Zij gaan niet alleen in gesprek met in de tijd heersende opvattingen over het kunstenaarschap, maar ook met heersende vrouwbeelden.

Portret van Emile Bernard, 1885, Henri de Toulouse-Lautrec.Beeld Van Gogh Museum
Er staat dus meer op het spel, voor deze vrouwen die tegen de stroom oproeien. Je ziet het terug in hun portretten. In die trots opgeheven kinnen en de krachtige poses, ja. Maar de echte durf zit in de trefzekere, eenvoudige lijnen waarmee Paula Modersohn-Becker zichzelf schildert. In de gewaagde kleurcontrasten van Schjerfbeck. En misschien zie je hem nog wel het meest in de snelheid waarmee Berthe Morisot zichzelf schildert. Haar hand heeft ze met een paar wilde penseelstreken neergezet, alsof ze zichzelf in beweging, druk schilderend, wilde vereeuwigen.

Waar voor hun mannelijke collega’s de zelfportretten vaak dienst deden als oefenmateriaal, lijkt het of deze vrouwen werkelijk een statement wilden maken. Zie: de kunstenaar. Een vrouw.